Kamerbrief: Bijgestelde onderzoekskaders van de Inspectie van het Onderwijs
Uitgelicht:
– selectie kinderopvang uit Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op de voorschoolse educatie en het primair onderwijs. De zes bijlagen zijn te groot voor verzending. U kunt deze downloaden via de link onderaan dit bericht.
Hierbij bied ik u – mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media – de bijgestelde onderzoekskaders 2017 van de Inspectie van het Onderwijs aan en de verslagen van het overleg met vertegenwoordigers van het onderwijsveld, conform de WOT, art. 13, lid 2.
Jaarlijks worden de onderzoekskaders so en vso, po, vo en mbo van de Inspectie van het Onderwijs geactualiseerd. Dit jaar beperken de wijzigingen in de onderzoekskaders zich tot nieuwe wetgeving van na de publicatie van de onderzoekskaders in juli 2017.
Daarnaast is een twee tal verduidelijkingen aangebracht in de tekst. Wijzigingen die voortkomen uit inhoudelijke evaluaties zullen in 2019 worden doorgevoerd.
De bijgestelde onderzoekskaders 2017 zullen 1 augustus 2018 in werking treden.
——————————
Selectie kinderopvang uit Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op de voorschoolse educatie en het primair onderwijs
11.4 KINDEROPVANG EN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kinderopvang en op voor- en vroegschoolse educatie (vve). Daarnaast houdt de inspectie interbestuurlijk toezicht op de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten in het kader van de wet- en regelgeving kinderopvang.
Het wettelijke kader voor het toezicht wordt gevormd door de Wet kinderopvang (Wko), de Regeling Wet kinderopvang, de Gemeentewet, de WPO, de WOT en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.
De wijziging van de WOT en WPO per 1 augustus 2017 hebben gevolgen voor het toezicht op kinderopvang en vve. Op beide niveaus van toezicht (gemeenten en locaties) zien we aanleiding om aanpassingen te doen in het toezicht. Het streven is te komen tot een meer geïntegreerde uitvoering van het inspectietoezicht op de gemeenten. Ook streeft de inspectie bij het locatietoezicht naar effectieve en efficiënte samenwerking met gemeenten en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). De inspectie zal de mogelijkheden voor meer samenwerking en afstemming verkennen samen met de relevante partijen.
De waarderingskaders zijn opgenomen in bijlage 4 (Voor- en vroegschoolse educatie op gemeentelijk niveau) en bijlage 5 (Voorschoolse educatie).
Hieronder beschrijven we de werkwijze van het toezicht op de kinderopvang op gemeentelijk niveau (par. 11.4.1) en daarna het toezicht op de voor- en vroegschoolse educatie (par. 11.4.2).
11.4.1 Toezicht op kinderopvang op gemeentelijk niveau
Bij het toezicht op gemeentelijk niveau gaan we als volgt te werk: we analyseren diverse informatiebronnen, zoals jaarverslagen van gemeenten, regio-overleggen met vooral gemeenten en GGD’en, bestuurlijke overleggen, congressen, overleggen met stakeholders, en binnenkomende signalen. Op basis hiervan richten we het onderzoek in. Het kan gaan om individueel gemeentelijk toezicht, maar bijvoorbeeld ook om thema-onderzoeken, presentaties in regio-overleggen en workshops.
Daarnaast brengen we jaarlijks het Landelijk Rapport gemeentelijk toezicht en handhaving kinderopvang uit. Dit rapport geeft landelijk een beeld over de uitvoering van de aan de gemeenten en de GGD’en opgedragen taken.
Gemeentelijke taken in dit kader zijn een juiste en actuele uitvoering van het Landelijk register kinderopvang (hierin zijn alle locaties kinderopvang van de gemeente opgenomen), tijdige afhandeling van aanvragen, uitvoering van inspecties (in opdracht van gemeenten door de GGD) en handhaving op geconstateerde tekortkomingen. Het Toezichtkader en het Waarderingskader kinderopvang zijn in februari 2014 gepubliceerd op de website van de inspectie.
Op individueel gemeentelijk niveau houden we risicogestuurd toezicht. Bij vermoeden van risico(‘s) doen we onderzoek bij gemeenten. Als de risico’s beperkt zijn, verifiëren we telefonisch de aard en omvang van de risico’s, zodat we kunnen vaststellen of de uitvoering op orde is of dat deze zo snel mogelijk op orde moet worden gebracht. Als we een onderzoek doen bij gemeenten, publiceren we het onderzoeksrapport op onze website. Indien de kwaliteit van de uitvoering van de gemeente achterblijft, worden verbeterafspraken gemaakt om de uitvoering op orde te brengen.
De inspectie publiceert de statussen van gemeenten op haar website. Indien de gemeente nader is onderzocht, wordt het onderzoeksrapport tevens gepubliceerd. De inspectie hanteert drie statussen, te weten:
Status A: De gemeente leeft haar wettelijke taken na.
Status B: De gemeente leeft haar taken onvoldoende na en werkt mee aan verbetering.
Status C: De gemeente leeft haar wettelijke taken niet of onvoldoende na en werkt niet of onvoldoende mee met de inspectie aan de verbetering hiervan.
11.4.2 Toezicht op voor- en vroegschoolse educatie
De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van de vve in voor- en vroegscholen en op de wijze waarop de gemeenten de verplichtingen aangaande het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (goab) nakomen. Voor- en vroegschoolse educatie (vve) richt zich op peuters en kleuters met een (risico op) taalachterstand. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de sociaal-emotionele, cognitieve en motorische ontwikkeling van kinderen. Het verschil in wetgeving tussen voor- en vroegschoolse educatie heeft gevolgen voor het toezicht. We beschrijven dat in deze paragraaf.
Gemeenten
We gaan na of er ten minste jaarlijks overleg is tussen de gemeente, de houders en de schoolbesturen en of er afspraken zijn gemaakt over wie de doelgroepkinderen zijn voor voorschoolse educatie, over de toeleiding, de doorlopende leerlijn en de resultaten van de vroegschoolse educatie. Daarnaast gaan we na of de gemeente zorg draagt voor voldoende voorzieningen in aantal en spreiding waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal, kunnen deelnemen aan voorschoolse educatie. We halen deze informatie op via een vragenlijst of contact met de gemeente.
De uitkomsten van de analyses kunnen leiden tot een onderzoek op gemeenteniveau of bijvoorbeeld een gesprek. Hierbij kan de inspectie ook veranderingen in het gemeentelijke vve-beleid opnemen in het onderzoek. Dat kan gaan om niet-wettelijke aspecten van kwaliteit zoals ouderbeleid en interne kwaliteitszorg, en is bedoeld om de gemeentelijke context van vve op de locaties in beeld te brengen. Het onderzoek op gemeenteniveau leidt tot een rapport dat, na hoor en wederhoor, openbaar wordt op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Voor het stelselonderzoek doen we een steekproef bij gemeenten. Hiermee brengen we op landelijk niveau de ontwikkelingen in het gemeentelijke vve-beleid in beeld. Bij het toezicht op vve in oab-gemeenten gebruiken we het waarderingskader toezicht op gemeenten in bijlage 4.
Vervolgtoezicht gemeente
Indien de gemeente niet voldoet aan de wettelijke eisen dan dient dat zo snel mogelijk te worden hersteld. We voeren daartoe gesprekken met gemeenten en, indien van toepassing, schoolbesturen en/of houders. Uiteindelijk kan de inspectie het dossier overdragen aan de minister van OCW. De minister kan besluiten tot indeplaatsstelling.
Voorschoolse educatie op de voorschoollocaties
We houden signaalgestuurd toezicht op de kwaliteit van voorschoolse educatie op locaties met gesubsidieerde voorschoolse educatie in alle oab-gemeenten. Signalen kunnen leiden tot een onderzoek of bijvoorbeeld een gesprek met de houder van de voorschoolse voorziening.
Aanleidingen voor een onderzoek op een locatie met voorschoolse educatie kunnen onder andere zijn:
• signalen van de GGD over tekortkomingen in de basisvoorwaarden voorschoolse educatie en de pedagogische praktijk;
• signalen van de basisscholen over het ontbreken van voldoende kwaliteit van de voorschoolse educatie. Vanwege het belang van een doorgaande lijn kan de inspectie bij kwaliteitstekorten in de groepen 1 en 2 van basisscholen besluiten tot een onderzoek op de voorschoolse locatie(s) waar de school mee samenwerkt,
• signalen van anderen, zoals de gemeente, houders en ouders;
• een herbeoordeling;
• nieuwe locaties met voorschoolse educatie;
• een steekproef voor het stelselonderzoek. Hiermee brengen we de ontwikkelingen in de kwaliteit van voorschoolse educatie in beeld.
Zowel de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) als de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op voorschoolse educatie. Het (jaarlijkse) toezicht op de basisvoorwaarden voorschoolse educatie, zoals beschreven in het gelijknamige Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (hierna: het besluit), vindt plaats door de GGD. Zie voor de basisvoorwaarden paragraaf 11.4.3.
De GGD beoordeelt of locaties aan de eisen van het besluit voldoen. In sommige gemeenten kijkt de GGD ook meer inhoudelijk naar de kwaliteit van de educatie. Het veldinstrument observatie pedagogische praktijk dat de GGD hanteert, is te vinden op de website van de rijksoverheid.
In de WOT (art. 15i) staat beschreven dat de inspectie op de locaties met gesubsidieerde voorschoolse educatie onderzoek kan verrichten naar:
• de basisvoorwaarden voor voorschoolse educatie;
• het informeren van ouders en ouderbetrokkenheid;
• de kwaliteit van de educatie;
• ontwikkeling, zorg en begeleiding van de kinderen;
• kwaliteitszorg;
• de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschoolse educatie.
Een onderzoek op locatieniveau leidt tot een rapport dat, na hoor en wederhoor, openbaar wordt op grond van de WOT (zie par. 8.3). We sturen een afschrift van het rapport aan de gemeente.
Het waarderingskader voor voorschoolse educatie is te vinden in bijlage 5.
Vroegschoolse educatie op de basisscholen
Op scholen met veel doelgroepkinderen en gewichtenleerlingen houden we toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, waaronder de kwaliteit van vroegschoolse educatie in de groepen 1 en 2. Ook hier kunnen signalen leiden tot een onderzoek of tot een andere actie, bijvoorbeeld een gesprek met het schoolbestuur.
Aanleiding voor een onderzoek op een basisschool, inclusief de vroegschoolse educatie, kan zijn:
• risico’s in de kwaliteit van het onderwijs, waaronder de kwaliteit van het onderwijs aan het jonge kind;
• signalen van gemeenten, houders of voorscholen over het ontbreken van voldoende kwaliteit van de vroegschoolse educatie;
• een onderzoek op verzoek bij een goede school (zie par. 5.2.4).
We gebruiken het waarderingskader PO. Afhankelijk van de situatie strekt het onderzoek op een basisschool zich alleen uit tot de vroegschoolse educatie in de groepen 1 en 2, of maakt dit onderdeel uit van een onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs op de gehele basisschool.
11.4.3 Naleving wet- en regelgeving voorschoolse educatie
De GGD is de primaire toezichthouder op de uitvoering van de basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (zie par. 11.4.2). De Inspectie van het Onderwijs is ook bevoegd om toezicht te houden op deze voorwaarden, maar doet dit alleen in uitzonderlijke gevallen. Het gaat daarbij om de volgende voorwaarden uit het Besluit basisvoorwaarden voorschoolse educatie:
• omvang (art. 2). Dit artikel gaat over voldoende vve-tijd.
• aantal beroepskrachten en groepsgrootte (art. 3). Dit artikel gaat over de beroepskracht-kindratio.
• kwaliteit van beroepskrachten (art. 4). Dit artikel gaat over de opleiding van de beroepskrachten en de vve-scholing.
• gebruik van een voorschools educatie-programma (art. 5). Dit artikel gaat over het voorschoolse aanbod op de verschillende ontwikkelingsgebieden.
• kwaliteit van de locatie (art. 6). Dit artikel geeft aan dat de voorschoolse educatie plaats dient te vinden in een kindercentrum.
• opleidingsplan (art. 4, vierde lid). Dit artikel gaat over de verplichting voor houders om jaarlijks een opleidingsplan voorschoolse educatie op te stellen.
• inhoud pedagogisch beleidsplan wat voorschoolse educatie betreft (art. 4a). Dit artikel gaat over de verplichting voor houders om in het pedagogisch beleidsplan het beleid voor voorschoolse educatie te beschrijven, te evalueren en bij te stellen.
• taalniveau. Dit artikel gaat over het niveau (Nederlandse taal en rekenen) dat de beroepskrachten moeten beheersen.
(…)
BIJLAGE 4. WAARDERINGSKADER VVE GEMEENTELIJK NIVEAU
In deze bijlage zijn het waarderingskader en de normering voor de voor- en vroegschoolse educatie op gemeentelijk niveau opgenomen. Het waarderingskader is volledig gebaseerd op specifieke wetgeving. De toelichting op het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.4.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN | |
|
|
1.1 | Definitie doelgroepkind |
1.2 | Bereik |
1.3 | Toeleiding |
1.4 | Doorgaande lijn |
1.5 | Resultaten |
1.6 | Vve-coördinatie op gemeentelijk niveau |
|
|
2.1 | Integraal vve-programma |
2.2 | Ouders |
2.3 | Externe zorg |
2.4 | Interne kwaliteitszorg voor- en vroegscholen |
2.5 | Systematische evaluatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau |
|
|
3.1 | De gemeente heeft geregeld dat de GGD de basiskwaliteit van de voorscholen beoordeelt. |
3.2 | Er is een gemeentelijk vve-subsidiekader. |
1. GEMEENTELIJK VVE-BELEID |
1.1 Definitie doelgroepkind |
Basiskwaliteit
Bij de bekostiging van vve gaat het Rijk uit van de gewichtenregeling. Op basis van het aantal kleuters van 4 en 5 jaar met laagopgeleide ouders in een gemeente op de teldatum waarop het oab (onderwijsachterstanden)- De doelgroepdefinitie kan dus per gemeente anders zijn. Soms worden in plaats van of naast het opleidingsniveau van ouders (leerlinggewicht) aanvullende criteria benoemd, zoals een taal- en ontwikkelingsachterstand, de thuistaal of de beoordeling door het consultatiebureau of het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Een andere invalshoek is dat niet (alleen) de kindkenmerken een rol spelen, maar dat de locatie als criterium geldt (dus: alle kinderen op een voorschool zijn doelgroepkinderen). Steeds meer gemeenten gaan ertoe over om ook de feitelijke ontwikkelingsachterstand bij binnenkomst in het kinderdagverblijf mee te nemen in de doelgroepdefinitie. De gemeente dient helder te verantwoorden welke definitie ze hanteert. Dit kan op basis van een duidelijke analyse van de peuterpopulatie en/of afgeleid van het vve-beleid en de doelstellingen voor vve. |
Eigen aspecten van kwaliteit
Er zijn geen wettelijke bepalingen dat een gemeente een definitie moet hanteren voor ‘doelgroepkleuter’. Voor scholen/schoolbesturen is een doelgroepkleuter vaak hetzelfde als een gewichtenkleuter. Alleen als de gemeente hier expliciet afspraken over heeft gemaakt met schoolbesturen, bijvoorbeeld in het kader van het formuleren van vve-resultaatafspraken, is dit aanleiding om deze doelgroepdefinitie mee te wegen in het oordeel ‘goed’. Hierbij kan het gaan om een doelgroepdefinitie die uitsluitend is gebaseerd op een gewicht, maar het kan ook gaan om andere of aanvullende criteria. |
Toelichting wettelijke eisen
In artikel 167 lid 1a, onder 1 van de WPO is vastgelegd dat de gemeente ten minste jaarlijks overleg voert en zorg draagt voor het maken van afspraken over welke kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal, in aanmerking komen voor voorschoolse educatie. Dat doet de gemeente met het oog op een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie. |
1.2 Bereik |
Basiskwaliteit
Het bereik wordt beoordeeld voor de peuters (dus op de voorscholen), omdat kleuters (vrijwel) allemaal naar de basisschool gaan. Het bereik wordt beoordeeld op basis van aanbod (zijn er voldoende kindplaatsen?) en op basis van het gerealiseerde bereik (hoeveel vve-kindplaatsen worden daadwerkelijk door een doelgroeppeuter bezet?). De inspectie inventariseert of de gemeente voldoende vve-kindplaatsen heeft gerealiseerd op de voorscholen. Deze aantallen worden specifiek gevraagd (via de digitale vragenlijst) aan de gemeente en worden opgenomen in het gemeentelijke vve-rapport. Aanbod: voldoende kindplaatsen? Het minimaal aantal benodigde kindplaatsen wordt berekend volgens de gewichtenformule: 75 procent van het aantal 4- en 5-jarigen in de gemeente met een leerlinggewicht (DUO-gegevens) op teldatum 1 oktober van het jaar op grond waarvan de gemeente oab-geld heeft gekregen. Aan de gemeente wordt gevraagd of ze ten minste dit aantal realiseert. NB. De oab-gelden worden jaarlijks toegekend aan gemeenten. Voor elk jaar geldt dat de gemeente zoveel kindplaatsen moet realiseren als er peuters zijn, volgens de hierboven genoemde formule, gebaseerd op de teldatum 1 oktober van het jaar waarop de bekostiging is gebaseerd. Indien de gemeente een bredere doelgroepdefinitie hanteert, zal het aanbod overeenkomstig moeten zijn. Vaak betekent dit: meer kindplaatsen realiseren. |
Eigen aspecten van kwaliteit
Gerealiseerd bereik: ‘zitten’ er voldoende doelgroepkinderen op een vve-kindplaats? Het is niet zeker dat een vve-kindplaats door een doelgroepkind wordt bezet, want er kan bijvoorbeeld ook een niet-doelgroepkind op een voorschool zitten. Een belangrijk punt bij het gerealiseerde bereik is of de gemeente 4 dagdelen (of ten minste 10 uur) bekostigt van een doelgroepkind. De vraag is hier hoeveel van de doelgroepkinderen (volgens de definitie van de gewichtenregeling en/of de gemeentelijke definitie) vve krijgen, conform de wettelijke basisvoorwaarden die voor vve worden gesteld. Er zijn geen wettelijke bepalingen die aangeven dat er ook voldoende bereik moet zijn. Dus als er 100 peuters zijn met een gewicht op 1 oktober 2009, dan moet de gemeente ervoor zorgen dat er aan het begin van het lopende kalenderjaar 100 kindplaatsen beschikbaar zijn die voldoen aan de basisvoorwaarden voor vve. Dat de doelgroepkinderen daadwerkelijk gebruik maken van deze kindplaatsen is geen vereiste. |
Toelichting wettelijke eisen
Volgens artikel 166, eerste lid van de WPO dienen gemeenten voldoende aanbod voor vve te realiseren (voldoende voorzieningen in aantal en spreidingen waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal kunnen deelnemen aan voorschoolse educatie). |
1.3 Toeleiding |
Basiskwaliteit
Gemeenten dienen afspraken te maken met betrokken partners (bijvoorbeeld Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), consultatiebureau, organisaties van kinderdagverblijven) over wie wanneer verantwoordelijk is om ervoor te zorgen dat potentiële doelgroepkinderen worden toegeleid naar een vve-voorziening. Er kunnen verschillende toeleidingsactiviteiten op initiatief van de gemeente worden uitgevoerd, zoals vanuit consultatiebureau, felicitatiedienst, wijk- en ouderactiviteiten, gerichte mailings en huisbezoeken. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een goede toegankelijkheid van de voor- en vroegscholen (praktisch, financieel en geografisch) voor alle potentiële doelgroepkinderen. Daartoe moeten zij ook inzicht hebben in het non-bereik: waar ‘zitten’ de doelgroepkinderen die niet naar een voorschool gaan en waardoor komt het dat zij niet naar een voorschool gaan? |
Toelichting wettelijke eisen
Gemeenten zijn op basis van artikel 167, lid 1a onder 2 van de WPO verantwoordelijk voor het voeren van overleg en het zorg dragen voor het maken van afspraken over de wijze waarop doelgroepkinderen worden toegeleid naar voorschoolse en vroegschoolse educatie. Dat doen zij met het oog op een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie. |
1.4 Doorgaande lijn |
Basiskwaliteit
Een soepele doorgaande lijn van voor- naar vroegschool is belangrijk voor succesvolle vve. Gemeenten dienen minimaal afspraken te hebben gemaakt met houders van kinderopvang en met schoolbesturen over de overdracht van kindgegevens van voor- naar vroegschool, waarbij gegevens over de ontwikkeling van het kind een onderdeel zijn van deze gegevens. |
Eigen aspecten van kwaliteit
Daarnaast is het wenselijk dat er een warme overdracht voor zorgkinderen plaatsvindt voor de continuïteit van de zorg. Een warme overdracht houdt in dat er een (telefonisch of mondeling) gesprek is over de bijzonderheden in de ontwikkeling van een kind op de vier ontwikkelingsgebieden. Ook kan een gemeente nadere afspraken maken met de verschillende partners over bijvoorbeeld het gebruik van eenzelfde vve-programma en observatiesysteem. Gemeenten kunnen de doorgaande lijn nog verder versterken door afspraken te maken over:
|
Toelichting wettelijke eisen
Gemeenten zijn op basis van artikel 167, lid 1a onder 3 van de WPO verantwoordelijk voor het voeren van overleg en het zorg dragen voor het maken van afspraken over de organisatie van een doorlopende leerlijn van voorschoolse naar vroegschoolse educatie. Dat doen zij met het oog op een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie. |
1.5 Resultaten |
Basiskwaliteit
De gemeente maakt met schoolbesturen afspraken over de resultaten van vroegschoolse educatie. Welke resultaten moeten worden behaald, kan per gemeente verschillen. Belangrijk is wel dat de resultaten meetbaar zijn en daadwerkelijk worden gemeten. Dit betekent dat scholen/schoolbesturen concrete gegevens moeten aanleveren (bijvoorbeeld gegevens uit het observatiesysteem of Cito-toetsgegevens) zodat de gemeente (en de inspectie) kan (kunnen) nagaan in hoeverre de gewenste resultaten worden bereikt. |
Eigen aspecten van kwaliteit
De kwaliteit van de vroegschoolse educatie is erbij gebaat dat de resultaatafspraken voldoende ambitieus zijn. Dat wil zeggen dat ze erop gericht zijn achterstanden bij kinderen in te lopen, zodat ze zonder of hooguit met een beperkte achterstand aan groep 3 kunnen beginnen. Ook kunnen resultaten worden bepaald voor de voorschoolse educatie. De gemeente heeft dan met de voorschoolse instellingen afgesproken wat de resultaten moeten zijn aan het einde van de voorschoolse periode. |
Toelichting wettelijke eisen
Volgens artikel 167, lid 1b van de WPO moet de gemeente met de schoolbesturen afspraken maken over wat de resultaten van vroegschoolse educatie moeten zijn. De gemeente heeft, net als bij de andere afspraken uit artikel 167 van de WPO, doorzettingsmacht. Dat wil zeggen dat, als schoolbesturen hier niet meewerken aan het maken van resultaatafspraken, de gemeente dan eenzijdig resultaten kan vaststellen. |
1.6 Vve-coördinatie op gemeentelijk niveau |
Eigen aspecten van kwaliteit
De gemeenten zijn regievoerder voor vve in hun gemeente. Dit betekent allereerst het formuleren van helder vve-beleid vanuit de gemeente met duidelijke ambities en concrete doelen. Daarnaast vraagt het om voldoende sturing en coördinatie vanuit de gemeente om vve tot stand te brengen en te borgen in de gemeente. Dit kan tot uiting komen door een actieve rol van de verantwoordelijk wethouder en beleidsverantwoordelijken, die vve expliciet op de Lokaal Educatieve Agenda (LEA) zetten. Hierdoor wordt vve een gezamenlijk gedragen beleid, waar schoolbesturen, instellingen voor kinderopvang, Centra voor Jeugd en Gezin, het consultatiebureau en anderen bij betrokken zijn. Daarnaast gaat het hier ook om de coördinatie van de uitvoering. Sommige gemeenten stellen specifiek een (interne of externe) vve-coördinator aan, die zorg draagt voor de uitrol van vve, de scholing, de doorgaande lijn, de evaluatie enzovoorts. |
2. VVE-BELEIDSCONTEXT |
2.1 Integraal vve-programma |
Eigen aspecten van kwaliteit
Gemeenten dienen ervoor te zorgen dat voorscholen gebruikmaken van een integraal programma dat voldoet aan artikel 5 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Dat betekent dat het gaat om een programma waarmee de ontwikkeling van peuters op de vier ontwikkelingsgebieden (taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotioneel) wordt gestimuleerd. De gemeente kan dit in de subsidievoorwaarden vastleggen of hierover afzonderlijke afspraken maken met de instellingen en deze vastleggen. Sommige gemeenten maken afspraken over het werken met een integraal vve-programma dat door Sardes of het Nederlands Jeugdinstituut is beoordeeld. Deze programma’s voldoen over het algemeen aan artikel 5 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Zie hiervoor www.nji.nl. Gemeenten kunnen ook de algemene afspraak maken dat er moet worden gewerkt met een programma dat voldoet aan artikel 5. Als voorscholen niet werken met een integraal vve-programma, moeten ze wel kunnen aantonen dat het aanbod voldoet aan de eisen uit art. 5 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Dit kan betekenen dat verschillende programma’s worden ingezet voor de afzonderlijke ontwikkelingsgebieden, of dat wordt gewerkt met thema’s die door de locaties zelf volgens beredeneerde leerlijnen en met tussendoelen worden aangeboden. Gemeenten dienen bovendien afspraken te maken over het gebruik van een observatiesysteem in de voorscholen voor het volgen van de brede ontwikkeling van peuters. Sommige gemeenten maken afspraken met zowel de voor- als de vroegscholen over het gebruik van hetzelfde integrale vve-programma en observatiesysteem om de doorgaande lijn te bevorderen. Gemeenten kunnen naast het werken met een integraal vve-programma ook afspraken maken over het gebruik van aanvullende vve-programma’s of versterkende (taal)programma’s op basis van een analyse van de peuterpopulatie. |
2.2 Ouders |
Eigen aspecten van kwaliteit
Het is van belang dat een gemeente actieve participatie van ouders van doelgroeppeuters inzet als instrument om achterstanden van peuters te voorkomen of te verminderen. Hiervoor is het belangrijk dat de gemeente concreet beleid ontwikkelt waarin is aangegeven welke doelen de gemeente nastreeft op het gebied van ouderparticipatie, op welke wijze de gemeente deze doelen wil verwezenlijken (inclusief financiering/subsidiëring), welke instellingen hierbij betrokken zijn en welke concrete resultaten de gemeente verwacht te behalen, om na te gaan of de doelen behaald zijn. Voor het inzetten van effectief beleid is het wenselijk dat de gemeente een heldere analyse heeft van de ouderpopulatie die zij wil bereiken met haar beleid. Het gaat hier expliciet om gemeentelijk beleid. Ouderactiviteiten die door een gemeente worden geïnitieerd, kunnen onderdeel uitmaken van het beleid en op die manier de doelen van dat beleid realiseren. |
2.3 Externe zorg |
Eigen aspecten van kwaliteit
Gemeenten zijn, in het kader van integraal jeugdbeleid, verantwoordelijk voor een sluitend netwerk van zorgverleners, zodat kinderen op effectieve en efficiënte wijze de zorg en ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. Veel gemeenten stellen hiervoor netwerken, platforms, zorgadviesteams (ZAT’s) en dergelijke in, vaak onder aanvoering van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Voor vve is het van belang dat de gemeente een dergelijke zorgstructuur ook in het leven heeft geroepen voor peuters, zodat voorscholen en ouders van peuters hier gebruik van kunnen maken als dit nodig is. Bij een dergelijke externe zorgstructuur is het belangrijk dat duidelijk is wie waar verantwoordelijk voor is en dat de regiefunctie ergens belegd is (bijvoorbeeld een casemanager). Dit om te voorkomen dat een kind of een gezin door meerdere instellingen wordt geholpen zonder dat de instellingen dit van elkaar weten. Ook is het van belang dat er heldere procedures zijn vastgelegd voor het aanmelden van een zorgkind, dat de zorg tijdig geleverd kan worden (geen wachtlijsten) en dat er vanuit de zorginstelling een terugkoppeling is naar de voorschool, zodat deze met haar activiteiten kan aansluiten bij de zorg die extern wordt geboden. |
2.4 Interne kwaliteitszorg voor- en vroegscholen |
Eigen aspecten van kwaliteit
Effecten van vve zijn mede afhankelijk van de kwaliteit van de vve die wordt geleverd door de voorscholen. Het gaat dan om de pedagogische en educatieve vaardigheden van de pedagogisch medewerkers, de wijze waarop het vve-programma wordt gebruikt, de zorg en begeleiding die aan peuters wordt geboden, de inrichting van de ruimtes, enzovoorts. Van vve-instellingen wordt verwacht dat ze deze kwaliteit regelmatig evalueren, verbeteren en borgen. Gemeenten kunnen met vve-instellingen afspraken maken over de wijze waarop ze dit doen en hoe ze zich over deze kwaliteit verantwoorden aan de gemeente. Sommige gemeenten geven bijvoorbeeld in hun subsidievoorwaarden aan dat de vve-instellingen een jaarverslag leveren, waarin ze zich verantwoorden over de geleverde kwaliteit. Sommige gemeenten geven zelfs aan dat de voor- en vroegscholen ook op inhoudelijke aspecten, zoals leidstervaardigheden, aan bepaalde normen moeten voldoen. |
2.5 Systematische evaluatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau |
Eigen aspecten van kwaliteit
De gemeente kan het eigen vve-beleid, de afspraken, de uitvoering en de resultaten regelmatig (jaarlijks) evalueren. Deze jaarlijkse evaluatie kan worden vastgelegd en kan leiden tot conclusies voor verbeteringen of aanpassingen van het beleid. Sommige gemeenten zetten een monitor in om het vve-beleid, het bereik en de resultaten jaarlijks in kaart te brengen. Dit kan een monitor zijn van de eigen onderzoeksafdeling. Sommige gemeenten kiezen echter voor het inzetten van een onafhankelijk extern bureau. |
3. VVE-CONDITIES |
3.1 De gemeente heeft geregeld dat de GGD de basiskwaliteit van de voorscholen beoordeelt. |
Basiskwaliteit
Deze standaard heeft betrekking op het voldoen aan de basiskwaliteit volgens de Wet op de kinderopvang (art. 1.50 en 2.6) en de basiskwaliteit voorschoolse educatie (art. 1.50b en 2.8 Wkkp en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.) De GGD toetst zowel de algemene basiskwaliteit (zoals veiligheid en gezondheid) als de basiskwaliteit van de voorschoolse educatie: hoeveel tijd per week, groepsgrootte en dubbele bezetting, opleidings- en scholingseisen van de vve-beroepskrachten, en gebruik voorschools educatie-programma. Sinds 2013 moet de GGD jaarlijks van elke voorschool (psz/kdv) de basiskwaliteit en de kwaliteit voorschoolse educatie (het 1e domein) toetsen. Dit legt de GGD jaarlijks vast in een rapport. Sinds 2008 voert de Inspectie van het Onderwijs het interbestuurlijk toezicht uit op de kwaliteit van de kinderopvang. Doel daarvan is om de prestaties van het eerstelijnstoezicht door gemeenten verder te bevorderen en daarmee de kwaliteit in de kinderopvang op hoog niveau te brengen en/of te houden. |
Toelichting wettelijke eisen
Het toezicht voor deze standaard is gebaseerd op artikel 1.63 en artikel 2.21 van de Wet kinderopvang. Daarin zijn de taken van de toezichthouder vastgelegd. |
3.2 Er is een gemeentelijk vve-subsidiekader |
Eigen aspecten van kwaliteit
Gemeenten maken over het algemeen gebruik van een subsidiekader of beschikking om te garanderen dat de verstrekte subsidies op de juiste wijze worden gebruikt. In het kader van vve is het bijvoorbeeld van belang dat de voorscholen voldoen aan de basisvoorwaarden zoals aangegeven in het Besluit Basisvoorwaarden Kwaliteit Voorschoolse Educatie. Deze basisvoorwaarden worden ook jaarlijks door de GGD getoetst. In een subsidiebeschikking kan een gemeente er daarom voor kiezen om aan te geven dat de voorscholen aan deze voorwaarden moeten voldoen en dat de GGD dit zal toetsen. Daarnaast gebruiken gemeenten een subsidiekader voor aanvullende voorwaarden, zoals ouderbetrokkenheid, doorgaande lijn of warme overdracht. Hiermee kan de gemeente sturen op het vergroten van de kwaliteit van vve. Door deze subsidievoorwaarden op te nemen in het subsidiekader heeft de gemeente greep op de besteding van de subsidiegelden. |
Normering|
De standaarden 1.1 t/m 1.5 en 3.1 bij vve op gemeentelijk niveau hebben een wettelijke basis. Een oordeel op deze standaarden kan tot een onvoldoende leiden. Ook kan sprake zijn van de waardering ‘goed’. Deze waarderingen van de standaarden op gemeentelijk niveau zijn dezelfde als die in het po-kader.
Oordeel/waardering standaard | Norm voor standaarden met deugdelijkheidseisen |
Goed | De gemeente voldoet aan de wettelijke eisen en laat de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze zien. |
Voldoende | De gemeente voldoet aan de wettelijke eisen. |
Onvoldoende | De gemeente voldoet niet aan de wettelijke eisen. |
De waardering van de eigen aspecten van kwaliteit vindt op twee manieren plaats:
- Bij de oordeelsvorming op de standaard zijn de eigen aspecten van kwaliteit doorslaggevend voor de waardering ‘goed’ (par. 4.2).
- De volgende standaarden kennen geen wettelijke basis:
- Vve-coördinatie op gemeentelijk niveau (1.6);
- Integraal vve-programma (2.1);
- Ouders (2.2.);
- Externe zorg (2.3);
- Interne kwaliteitszorg voor- en vroegscholen (2.4);
- Systematische evaluatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau (2.5);
- ‘Er is een gemeentelijk vve-subsidiekader (3.2)’.
Als de gemeente op deze standaarden geen eigen ambities en doelen stelt/realiseert dan leidt dat niet tot een oordeel ‘onvoldoende’, maar geven we dit aan als ‘kan beter’. Als de gemeente de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze laat zien (zowel in ambitie als realisatie) dan verbinden we daaraan de waardering ‘goed’.
Waardering standaard | Richtlijn voor waardering eigen aspecten van kwaliteit |
Goed | De gemeente laat de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze zien. |
Voldoende | De gemeente laat de eigen aspecten van kwaliteit zien. |
Kan beter | De gemeente laat de eigen aspecten van kwaliteit niet of beperkt zien. |
Geen eindoordeel
We geven bij de oab-gemeenten geen eindoordeel, maar geven wel een oordeel op de verschillende standaarden.
BIJLAGE 5. WAARDERINGSKADER VOORSCHOOLSE EDUCATIE
In deze bijlage zijn het waarderingskader en de normering voor de voorschoolse educatie opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.1.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN | |
OP. Ontwikkelingsproces | |
OP1 | Aanbod |
OP2 | Zicht op ontwikkeling |
OP3 | Pedagogisch-educatief handelen |
OP4 | (Extra) ondersteuning |
OP6 | Samenwerking |
OR. Ontwikkelingsresultaten voorschoolse educatie | |
OR1 | Ontwikkelingsresultaten |
KA. Kwaliteitszorg en ambitie | |
KA1 | Kwaliteitszorg |
KA2 | Kwaliteitscultuur |
KA3 | Verantwoording en dialoog |
ONTWIKKELINGSPROCES (OP) |
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de peuters voor op de basisschool. |
Eigen aspecten van kwaliteit
|
OP2. Zicht op ontwikkeling
De voorschool volgt de ontwikkeling van haar peuters zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. |
Eigen aspecten van kwaliteit
|
OP3. Pedagogisch-educatief handelen
Het pedagogisch-educatief handelen van de pedagogisch medewerkers stelt peuters in staat tot spelend leren en ontwikkelen. |
Eigen aspecten van kwaliteit
|
OP4. (Extra) ondersteuning
Peuters die dat nodig hebben ontvangen extra aanbod, ondersteuning en begeleiding. |
Eigen aspecten van kwaliteit
|
OP6. Samenwerking
De voorschool werkt samen met relevante partners. |
Eigen aspecten van kwaliteit
|
ONTWIKKELINGSRESULTATEN (OR) |
OR1. Ontwikkelingsresultaten
De voorschool behaalt met haar peuters resultaten voor taal en rekenen die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde doelen. De voorschool gaat na of de peuters goed zijn toegerust voor de basisschool. De peuters behalen daarnaast sociale competenties en motorische vaardigheden op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met de gestelde doelen. |
Eigen aspecten van kwaliteit
|
KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA) |
KA1. Kwaliteitszorg
De voorschool heeft vanuit haar maatschappelijke opdracht doelen geformuleerd. Zij evalueert regelmatig en systematisch de realisatie van de doelen en verbetert op basis daarvan de voorschoolse educatie. |
Eigen aspecten van kwaliteit
Houder:
Voorschool:
|
KA2. Kwaliteitscultuur
De voorschool heeft een heldere structuur, kent een professionele kwaliteitscultuur en functioneert transparant en integer. |
Eigen aspecten van kwaliteit
|
KA3. Verantwoording en dialoog
De voorschool legt intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over ambities, doelen en resultaten en voert daarover actief een dialoog. |
Eigen aspecten van kwaliteit
|
Richtlijn voor waardering
De standaarden bij voorschoolse educatie kennen geen wettelijke basis en een oordeel op deze standaarden kan dan ook niet tot een onvoldoende leiden. Als de aangetroffen praktijk niet of nauwelijks overeenkomt met de uitwerking, dan geven we de waardering ‘kan beter’.
Oordeel/waardering standaard | Norm voor standaarden met deugdelijkheidseisen |
Goed | De voorschool laat de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze zien. |
Voldoende | De voorschool laat de eigen aspecten van kwaliteit zien. |
Kan beter | De voorschool laat de aspecten van kwaliteit niet of beperkt zien. |
Geen eindoordeel
Aangezien het waarderingskader alleen gaat over het educatieve deel van de locatie, en niet over de gehele locatie, geven we bij de voorscholen geen eindoordeel.